Wat is de betekenis van Hinder?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hinder

m., wat iemand hindert, belemmering, overlast, onaangenaam gevoel enz.: als ge hinder van de rook hebt, gooi ik mijn sigaar weg ; ik heb weer hinder van mijn been; hij is iedereen tot hinder, tot last; — kinderen zijn hinderen, veroorzaken veel last.

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

hinder

hinder - Zelfstandignaamwoord 1. last, ongemak: Wegenwerken veroorzaken meestal hinder voor de omwonenden. hinder - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hinderen ♢ Ik hinder 2. gebiedende wijs van hinderen hinder!...

2025-07-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

hinder

hinder - zelfstandig naamwoord uitspraak: hin-der 1. wat je stoort of belemmert ♢ we hebben niet veel hinder van die bouwplaats Zelfstandig naamwoord: hin-der de hinder Synoniemen last, ongemak Teg...

2025-07-28
Bodemrichtlijn begrippenlijst

Rijkswaterstaat (2017)

Hinder

Hinder is overlast, bijvoorbeeld van geur of geluid.

2025-07-28
Hoofdlijnen Nederlands Recht

Prof. mr. C.J Loonstra (1992)

hinder

Op onrechtmatige wijze inbreuk maken op rechten van anderen als gevolg van rumoer, trillingen, stank enzovoort.

2025-07-28
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

hinder

gehinder, oorlas aandoen, belemmer, teengaan, steur, pla.

2025-07-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Hinder

s., hinder (it), lêst (it), argewaesje, displezier (it).

2025-07-28
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

hinder

1. achter(ste). 2. hinderen; belemmeren, verhinderen, beletten (om te from).

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

hinder

m.; letsel, overlast, schade: geen hinder van iets hebben.