Hij is in zijn nopjes (of knopjes)
D.w.z. hij is in zijn schik; eig. in die kleeren, waar noppen of knoppen, pluisjes op zitten (vgl. nopjesgoed, nopjeslaken en Heemsk. Arcadia, 21: De onderrok was van witte nopjes); dus in zijne mooie kleeren, in feestgewaad, en vandaar bij overdracht: hij is verheugd; vgl. ‘De bokkepruik ophebben’ en ‘Goed (of slech...