Hij is in zijn nopjes
hij is in zijn schik, eig. in die kleren waar noppen, pluisjes op zitten (vgl. nopjesgoed, nopjeslaken en Heemsk., Arcadia 21: ,,de onderrok was van witte nopjes”); dus in zijn mooie kleren, in feestgewaad, en vandaar bij overdracht: hij is verheugd. Voorheen en nog thans in Z.-Afrika, in zijn knopjes zijn (zie WNT op Knop (II)). Synoniem was...