Wat is de betekenis van hen, taal?

2025-07-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

hen, taal

4e nv. (mv.) van het pers. vn. (objectsvorm van) zij: zie je aankomen?; ik zal — wel vinden. (Ook in de 3e nv. dikwijls gebruikt; de grammaticas schrijven daar echter het gebruik van hun voor.)