Wat is de betekenis van Heerschap?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Heerschap

o. (-pen), 1. het heer-zijn ; 2. (geringschattend) heer, mijnheer: wat denkt zo'n heerschap wel!; wel heerschap, kunt ge me ook zeggen hoe laat het is! 3. (gew.) de persoon of personen bij wie men dient, meester en/of meesteres : mijn heerschap is niet thuis.

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

heerschap

heerschap - Zelfstandignaamwoord 1. het heer zijn, de waardigheid van heer 2. (geschiedenis) heerschappij d.w.z. geheel der dingen waarover iemands macht zich uitstrekt 3. (geschiedenis) (juridisch) feodaal|feodale bestuursvorm in de middeleeuwen 4. (pejoratief) mannelijk persoon wat is dat een merkwaardig...

2025-07-24
Nieuwe encyclopedie van Fryslân

Meindert Schroor PhH (2016)

Heerschap

Na 1500 opkomende titel voor leden van de Friese adel, vooral van die families die in 1505 in de door het centrale Saksische gezag opgestelde lijst van ‘edelinghen en geprivilegieerde heerschappen' zijn opgenomen. Zie: Stinzen 220.

2025-07-24
Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Heerschap

Omstreeks 1500 aanduiding van de toplaag der hoofdelingen, vooral in Westerlauwers Friesland. In de 17de eeuw werden in de Ommelanden en Oost-Friesland (Dld.) soms personen met ‘heerschap’ aangeduid die op borgen woonden en als edelen leefden, maar sociaal tot de bovenlaag der eigenerfden hoorden (zie ook adel). Lit.: R. Alma, ‘No...

2025-07-24
Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

HEERSCHAP

Na 1500 opkomende titel voor leden van de Fr. adel. Het predikaat H. werd graag gebruikt door de hoofdelingen, die in de gunst stonden van de vreemde landsheren en bepaalde voorrechten genoten.

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Heerschap

s.n., hearskip (it).

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

heerschap

o. -schappen; 1. het heer zijn, de waardigheid van heer: mijn boerschap tegenover zijn heerschap; 2. spott., gmz. heer, mijnheer: een mager heerschap; ja heerschap; ook: wat een fijn heerschap!

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

heerschap

('he:rschap) o. (-pen) 1. Eig. het heer zijn: mijn boerschap tegenover zijn -. 2. Metn. Min. mijnheer : wat denkt zo'n wel !.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

heerschap

o. (-pen), 1. het heer-zijn; 2. (geringschattend) heer, mijnheer: wat denkt zon — wel?; als gemeenz. aanspraak: wel —, kun je me ook zeggen hoe laat het is?