Hecht, stevig aaneen
bn. bw. (-er, -st), 1. stevig aaneengevoegd, in elkaar gezet, bestand tegen aantasting: hecht en sterk; een hecht en weldoortimmerd huis; het rust op hechte grondslagen, ook fig.; (bw.) het is hecht en sterk gebouwd; 2. (fig.) onverbrekelijk : een hechte vriendschap ; een hechte vrede, die duurzaam is.