Wat is de betekenis van hauw?

v. (-en), (plantk.) droge, overlangs openberstende vrucht met twee kleppen en een tussenwand waaraan ter weerszijden de zaden zijn vastgehecht; gelede hauw, die door dwarse wanden in hokjes is verdeeld.

hauw - Zelfstandignaamwoord 1. (plantkunde) een droge doosvrucht, die minstens driemaal zo lang als breed is, zoals bij koolzaad en pinksterbloem ♢ Een hauw bestaat uit twee steriele en twee fertiele vruchtbladen, waarvan de bladranden van de fertiele vruchtbladen zijn vergroeid tot randstandige zaadli...

zie vrucht.

is de meer dan dubbel zo lange als brede vrucht der Cruciferen, een uit twee vruchtbladen opgebouwde, tweekleppige vrucht, van onder naar boven openspringend, waarbij de zaden aan een vliezig tussenschot hangen, b.v. mosterd, muurbloem. Geleed noemt men de hauw indien deze diepe insnoeiingen vertoont en bij rijpheid in stukjes uiteenvalt, b.v. knop...

s., hûl, húl.

v. -en, hauwtje (plantk.) vrucht bestaande uit 2 vruchtbladen, van de voet naar de top met 2 kleppen openspringend: een hauw even lang als breed noemt men een hauwtje; de hauwen der kruisbloemigen.

droge, doosvrucht.

Hauw - Hauw of siliqua is een tweebladige, tweehokkige, meerzadige, droge vrucht, die openspringt met twee kleppen en waarbij de zaden bevestigd zijn aan de randen van het tusschenschot. De h. is meer dan tweemaal zoo lang als breed. Het hauwtje daarentegen is hoogstens tweemaal zoo lang als breed. Beide vruchten zijn typisch voor de fam. van de kr...

(houw) v. (–en; –tje) peulvrucht met tussenwand waaraan ter weerszijden de zaden zitten : erwten en bonen zitten in –en.