harmonisch, bn. en bw
1. blijk gevend of dragend van harmonie, met elkaar in overeenstemming zijnd: het vormt een — geheel, alle onderdelen passen bij elkaar; van de stemming en het gemoed: zodat alle neigingen en verlangens in evenwicht zijn, kalm en vredig; als bw.: -.bij elkaar aansluiten; 2. welluidend: een — gezang; in specifieke zin: harmonische driekl...