Groenteboer
m. (-en), koopman in groenten; ook zijn winkel.
Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)
verkoper van groente. iemand die voor zijn beroep groente en fruit verkoopt; groenteman; groentewinkelier. Voorbeelden: Daarom vond ik het een grote eer dat ik Wolkers op de vooravond van zijn vijfenzeventigste verjaardag een doorzichtige plastic tas met een paar kilo lof mocht geven, gekocht bij groenteboer De Goeij-Koot bij ons om...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Wiktionary (2019)
groenteboer - Zelfstandignaamwoord 1. (beroep) iemand die een detailhandel in groente en fruit bedrijft ♢ Mijn ene grootvader was groenteboer, de andere schoenmaker. 2. (groente) (handel) winkel waar groente en fruit verkocht wordt Woordherkomst samenstelling van groente en boer
J. van Donselaar (1936)
(de, -en), (niet alg.) verbouwer van groenten, tuinder. Groenteboeren lijden verlies [kop van het bericht]. De landbouwers in Suriname zitten met een groot overschot aan groenten en moeten dagelijks grote hoeveelheden vernietigen (WS 26-5-1984). Etym.: In AN eertijds iemand die groenten verbouwt en zelf verkoopt, nu een koopman in groenten. Vgl. me...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: