Wat is de betekenis van groenteboer?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Groenteboer

m. (-en), koopman in groenten; ook zijn winkel.

2025-07-28
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

groenteboer

verkoper van groente. iemand die voor zijn beroep groente en fruit verkoopt; groenteman; groentewinkelier. Voorbeelden: Daarom vond ik het een grote eer dat ik Wolkers op de vooravond van zijn vijfenzeventigste verjaardag een doorzichtige plastic tas met een paar kilo lof mocht geven, gekocht bij groenteboer De Goeij-Koot bij ons om...

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

groenteboer

groenteboer - Zelfstandignaamwoord 1. (beroep) iemand die een detailhandel in groente en fruit bedrijft Mijn ene grootvader was groenteboer, de andere schoenmaker. 2. (groente) (handel) winkel waar groente en fruit verkocht wordt Woordherkomst samenstelling van groente en boer

2025-07-28
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

groenteboer

(de, -en), (niet alg.) verbouwer van groenten, tuinder. Groenteboeren lijden verlies [kop van het bericht]. De landbouwers in Suriname zitten met een groot overschot aan groenten en moeten dagelijks grote hoeveelheden vernietigen (WS 26-5-1984). Etym.: In AN eertijds iemand die groenten verbouwt en zelf verkoopt, nu een koopman in groenten. Vgl. me...

2025-07-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Groenteboer

s. grienteman.

2025-07-28
Humoristisch woordenboek

H. Moritsen (1939)

Groenteboer

Doorgaans nóch groen, nóch boer.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

groenteboer

m. (-en), detaillist in groenten; ook zijn winkel.

2025-07-28
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)