Gril
bn. bw. (gew.) 1. huiveringwekkend, griezelig : 't is een gril gezicht; 2. huiverig, guur (van het weder): 't is gril vandaag ; 3. schel, schril (van kleuren) ; overmatig licht; — grille ogen, wijd open, felle ogen; — (bw.) op een grille wijze: gril kijken, met wijd opengesperde ogen staren.