Wat is de betekenis van Graat?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Graat

v. (graten), 1. been of beentje van een vis : ik zal de haring schoonmaken en er de graten uithalen; pas op, dat er geen graatje in je keel schiet; — (fig.) een graat in de keel hebben, schor zijn ; — er zitten geen graten in, scherts, van spijs die gemakkelijk en snel naar binnen gaat; — (fig.) geen...

2025-07-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

graat

graat - Zelfstandignaamwoord 1. botje van een vis

2025-07-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

graat

graat - zelfstandig naamwoord 1. stukje bot of geraamte van een vis ♢ we hebben lekker gegeten van de vis, alleen de graten bleven over 1. niet zuiver op de graat zijn [niet helemaal eerlijk zijn] ...

2025-07-25
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

graat

- geen graten in iets vinden/zien, er geen bezwaar tegen hebben, er geen been in vinden, zien. xxx (ACOD) beweert zelfs geen graten te zien in het feit dat postbodes op vrije dagen elders bijverdienen. - Krant op zondag, 01-09-2002. - zo mager als een graat, erg mager.

2025-07-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

graat

In de volg. verb.: geen graten in iets vinden, zien e.d., er geen bezwaar tegen maken, er niet voor terugschrikken enz.: in de standaardt.: er geen been in vinden; - overal graten in zoeken, altijd spijkers op laag water zoeken. Het publiek zag nergens graten in. De aanwezige gerechtsdienaren werden echter onrustig en hun kunstkritiek...

2025-07-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

graat

grate, visbeen; maer kind.

2025-07-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Graat

s., bonke, graet; zuiver ot ae — skjin op ’e lever.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

graat

v. graten (kantig gebeente inz. van vis; een deel er van): een snoek zit vol graten; mager als een graat, broodmager; zegsw. rood (of: niet zuiver) op de graat zijn, als een vis, die niet fris meer is, fig. niet eerlijk, niet vertrouwbaar; rood op de graat, socialist; van de graat vallen, a) sterk vermageren, b) in zwijm vallen, c) zeer hongerig zi...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

graat

(‘gra:t) v. (graten; -je) 1. Eig. scherp, kantig gebeente inz. van vissen ; een snoek vol graten. Gez. een in de keel hebben, met schorre stem spreken ; geen graten in iets vinden, geen zwarigheid; rood of niet zuiver op de [zoals bij vis die begint te bederven], niet geheel eerlijk, vertrouwbaar; rood op de -, socialist; van de vallen, ste...