graaier
(1939) (scheldw.) hebzuchtig persoon; iemand die zo snel en gemakkelijk mogelijk geld wil binnenrijven. • Uw ingevallen wangen, uw geniepige oogjes uit de holten, uw kakatoeaneus (sic) verraden den duitendief, den krententeller, den verachtelijken graaier. (het Vaderland, 01/01/1939) • De generatie van ‘68 was er een va...