Wat is de betekenis van gorgel?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gorgel

m. (-s), (dicht.) strottenhoofd, de zetel der stem : mijn krachteloze stem die in mijn gorgel beeft; de gorgel reppen, luidkeels zingen; — slokdarm: alles slikt hij in zijn gorgel; — keel: ik voelde op dit gezicht mijn gorgel toegeknepen; — (dievent.) hals.

2025-07-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

gorgel

(19e eeuw) (Barg.) keel; hals. Syn.: broodstraat*; corridor*; kakelaar*; kanaal*; roeper*. • Herroep uwe onedele logen, of ik dwing ze met het stael in uwen gorgel terug... (Domien Sleeckx: Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 1. 1843) • De woorden bleven mij niet alleen in den gorgel steken, maar ik wist zelfs geen blijf meer met he...

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gorgel

gorgel - Zelfstandignaamwoord 1. keel 'k Zie 't graazend vee van vreugde springen;
'k Hoor 't Vog'lenheir de gorgels wringen,.Bespiegeling bij een opkomend onweder
Joan Christiaan van Appeltere
2. een fantasiedier Het gorgelde om haar heen maar

...

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gorgel

m. gorgels, gorgeltje (strottenhoofd, strot; bij uitbr. hals; keel): iem. de gorgel toeknijpen.

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gorgel

m. (-s.-tje) 1. inwendig strottehoofd: de is de zetel van de stem. Syn. keel, strot. 2. Uitbr. keel, hals: iemand de toeknijpen.

2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gorgel

m. (-s), (litteraire taal) strottehoofd, de zetel van de stem: mijn krachteloze stem die in mijn beeft; de reppen, luidkeels zingen; slokdarm: alles slikt hij in zijn keel: ik voelde op dit gezicht mijn toegeknepen.

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gorgel

m. (-s), het strottenhoofd, de zetel der stem: mijne krachteloose stem die in mijn gorgel beeft; — (w. g.) den gorgel reppen, luidkeels zingen; — slokdarm; keel: ik voelde op dit gezicht mijn gorgel toegeknepen. GORGELTJE, o. (-s).

2025-07-24
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Gorgel

zie Keel.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Gorgel

Gorgel, m. (-s), strot. *-DRANK, m. (-en), geneesmiddel dat door de keel moet gespoeld worden. *-EN, ow. gel. (ik gorgelde, heb gegorgeld), water enz. door de keel spoelen. *-GEZWEL, o. (-len). *-ING, v. het gorgelen. *-KLEP, v. (-pen), (ontl.). *-KNOP, m. (-en), keelknobbel. *-WATER, o. zie GORGELDRANK. *-PIJP, v. (-en).