goref
(1931) (ook: gorif) (< Jidd. < Hebr. chorew, uitgedroogd) lelijk, onaangenaam; geruïneerd. • (H. Beem: Uit Mokum en de Mediene. 1974) • gorif, stuk, slechte kwaliteit, Smis 1955. (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002) • (Koosjer Nederlands: Joodse woorden in de Nederlandse taal....