Wat is de betekenis van Gêner?

2025-07-23
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gêner

I. martelen, kwellen; hinderen, belemmeren, lastig vallen, knellen; in geldverlegenheid brengen; verlegen maken; II. se zich behelpen; zich generen; ne pas se gêner de, zich niet ontzien te.

2025-07-23
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gĕnĕr

ĕri, m. 1. schoon-, behuwdzoon, man der dochter; ook = bruidegom -, en schertsend = minnaar der dochter; in ruimere zin = man der kleindochter of achterkleindochter. 2. overdr., zustersman, zwager.

2025-07-23
Prisma Latijn Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)