Wat is de betekenis van gelp, gelps?

2025-07-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gelp, gelps

bn., bw. (van planten en jonge varkens: welig, tierig, fris groeiend): die tarwe staat gelps; die biggen zijn gelps; gew.

Gerelateerde zoekopdrachten