gekleed
gekleed - Deelwoord 1. voltooid deelwoord van kleden 1. vormt de voltooide tijden ♢ De toeschouwers hadden zich goed gekleed op het slechte weer. ♢ Veel aanwezigen hadden zich gekleed in het oranje. 2. vormt de lijdende vorm ...
Wiktionary (2019)
gekleed - Deelwoord 1. voltooid deelwoord van kleden 1. vormt de voltooide tijden ♢ De toeschouwers hadden zich goed gekleed op het slechte weer. ♢ Veel aanwezigen hadden zich gekleed in het oranje. 2. vormt de lijdende vorm ...
Muiswerk Educatief (2017)
gekleed - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ge-kleed 1. netjes en officieel ♢ zij droeg een geklede jurk Bijvoeglijk naamwoord: ge-kleed ... is gekleder dan ... de/het geklede ......
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj., klaeid; half —, heal-klaeid, yn 't lask; netjes, slordig —, himmel, sûtrich yn 'e klean, yn ’t habyt; slordig — persoon, foddebosk.
M. J. Koenen's (1937)
vd. en bn. (1 klederen aanhebbende inz. bovenklederen; 2 zo gekleed, als bij bepaalde omstandigheden het fatsoen eist): 1. ben je nog niet gekleed? netjes in ’t zwart gekleed; goed gekleed, warm gekleed; 2. ze zullen vanavond komen en wel gekleed! er op gekleed zijn, nog: een geklede jas, lange gesloten jas; zegsw. dat staat gekleed, naar de...
Jozef Verschueren (1930)
bn. (gekleder, -st) 1. Algm. verl. deelw. van kleden: fraai, goed, netjes, slordig, stemmig, warm -; in ‘t wit -; er op zijn. 2. Inz. voor bepaalde omstandigheden naar de eis van het fatsoen gekleed: ze was al vroeg voor het avondfeest; geklede ➝ jas; staan, naar de eis gekleed zijn of deftig staan.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn., 1. gereed met zich te kleden, zijn kleren (de bovenkleren) aan hebbend, zodat men zich in het openbaar kan vertonen: hij is altijd netjes in het wit -; 2. een kleding dragend zoals de gewoonte is bij bepaalde feestelijke of plechtige bijeenkomsten: ik heb voor die partij bedankt, omdat ik daarvoor — moest zijn; 3. (van kleren of de kled...
J.H. van Dale (1898)
GEKLEED, bn. gereed met zich te kleeden, en dus zijne kleederen (inz. de bovenkleederen) aanhebbende. zoodat men zich in het openbaar kan vertoonen; ik sta al een uur te wachten, ben je nog niet gekleed ?; hij was zeer slordig gekleed; hij is altijd netjes gekleed; in t zwart, in ’t wit gekleed: — zulk eene kleeding dragende, als het fa...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: