gebruik, o. (-en)
1. het zich bedienen van iets, m.n. met het bijdenkbeeld van duur of herhaling: het — van pen en inkt; een gepast —; door het — afslijten, doordat iets gebruikt wordt; ten gebruike geven, afstaan, laten, toevertrouwen enz., iets geven, afstaan enz. om het te gebruiken, om er zich van te bedienen; iets in — nemen, het gaan ge...