frommes, vrommes
(1879) (vrouwmens) (Barg.) vrouw; wijf. De gevoelswaarde van dit woord verschilt nogal. In het noorden van Nederland wordt het minachtend gebruikt, in het zuiden meer in de neutrale zin van 'vrouwmens'. Zie ook: frommesdod*. • vrommes v. vrommessen, vrouwmensch. Een knap vrommes, flinke gezonde meid; een slecht vrommes, eene deugniet. (J. Boum...