Engels, (taalkunde)
I. bn., van, uit Engeland; van, behorend tot de Engelsen of hun taal: het Engelse flegma; een engels, woord; de Engelse literatuur; (predik.) dat is echt engels,; Engelse klink, een bijzondere steek in een touw; Engelse mijl, 1609 m; Engelse naad, platte dubbele naad; Engelse sleutel, schroefsleutel die wijder en nauwer gesteld kan worden naargelan...