Wat is de betekenis van Écoute?

2025-07-25
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Écoute

1. luisterboekje, -gang; 2. ’t luisteren; 3. schoot [v. zeil]; être aux écoutes, staan luisteren, luistervinken; être à l’écoute, faire l’écoute, luisteren (naar de uitzending).