Wat is de betekenis van dras?

I. bn. (-ser, -t), doorweekt, zeer vochtig (van grond): die velden staan (liggen) dras, zijn geheel doorweekt; II. znw. v., g.mv., slijk, modder, moeras, weke grond: ons vaderland, uit wier en dras ontstaan; — (gew.) in de dras zitten, in de benauwdheid, in angst.

dras - Bijvoeglijk naamwoord 1. moerassig, zompig ♢ drasse gebieden zijn belangrijk voor de verscheidenheid van de planten- en dierenwereld.

(koffie)drab Wij hebben, sinds de oorlog in Joegoslavië uitbrak, geïnvesteerd in molens die de koffie zo fijn als poeder kunnen malen. De mensen die van ginds gevlucht waren naar hier, vroegen namelijk om 'hun' koffie, die wat dras achterlaat als het kopje leeg is. Je kent dat wel van op vakantie in de warme landen. ...

(zn) koffiedik HP, EK.

s., dribs, dribze, drids, drabs, drabze, drek, modder.

1. v. (natte, weke aarde; geheel met water doortrokken grond); ook bezinksel: koffie—, zie koffiedik; 2. bn.; drasser, -t (v. gronden: doorweekt): — broekland; zie plas.

[msch. ~ droes] I. bn. en bw. (-ser, -t) → drassig. II. v. 1. Eig. drassige grond. 2. Metf. bezinksel.

I. bn. (-ser, -t), doorweekt, zeer vochtig (van grond): die velden staan (liggen) II. zn., v./m., slijk, modder, moeras, weke grond: ons vaderland, uit wier en ontstaan; (gew.) drab.

dras substraatwoord Zie: drassig