Draaien (onoverg.)
(draaide, heeft en is gedraaid), 1. zich rond een as of een middelpunt bewegen: draaiende raderen; de wieken draaien; op of om een spil (fig.) alles draait om hem, hij is het middelpunt, van hem hangt alles af of naar hem richten allen zich; een kring beschrijven: de aarde draait om de zon; om de hete brij draaien; oneig. en als subjectief verschij...