Dopper
m. (-s), 1. doperwt: mooie doppers; 2. (smed.) gereedschap om de kop van klinknagels af te ronden, dopbeitel, snapper; — ook wel voor: dopijzer; 3. arbeider in een lucifersfabriek, die de koppen aan de lucifers maakt; 4. (Z.-A.) scheldnaam voor de leden der Gereformeerde Kerk aldaar; 5. (Zuidn.) werkloze, stempelaar.