Wat is de betekenis van dopper?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Dopper

m. (-s), 1. doperwt: mooie doppers; 2. (smed.) gereedschap om de kop van klinknagels af te ronden, dopbeitel, snapper; — ook wel voor: dopijzer; 3. arbeider in een lucifersfabriek, die de koppen aan de lucifers maakt; 4. (Z.-A.) scheldnaam voor de leden der Gereformeerde Kerk aldaar; 5. (Zuidn.) werkloze, stempelaar.

2025-07-23
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

dopper

Het begrip dopper heeft 2 verschillende betekenissen: 1) iemand die dopgeld krijgt. iemand die een werkloosheidsuitkering krijgt; iemand die dopgeld krijgt. 2) doperwt. kleine, groene, jonge erwt die voor consumptie uit de dop gehaald is; doperwt; erwt.

2025-07-23
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

dopper

(de, -s) persoon die stempelt, werkloze.

2025-07-23
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

dopper

Steuntrekker; in Nederl. vroeger ook: stempelaar; werkloze; vandaar: stakker, stumper. Nog niet zo heel veel doppers maken gebruik van de vrijstelling van doppen om kursussen te volgen van jeugdorganizaties, volkshogescholen enz., Vrouw en Wereld sept. 1976, p. 27. Mijn zoon was dopper en werd aangemaand door het Arbeidsbureau om werk te zo...

2025-07-23
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

Dopper

1. volksnaam vir lid v/d (Enkel-)Gereformeerde Kerk. 2. dopper: kort, dik soort deurslag om merke vir gate te slaan.

2025-07-23
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Dopper

is een veel gebruikte naam voor doperwt.

2025-07-23
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Dopper

(Snapper), korte, metalen staf met uitholling, die gebruikt wordt voor het vormen van klinknagelkoppen.

2025-07-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

dopper

I. m. -s (doperwt), II. m. -s (Z.-N. werkloze).

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-23
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Dopper

schimpnaam voor de streng Gereformeerden in Z. Afrika, vooral voor de Gereformeerde (of Dopper-) kerk aldaar, in 1858 afgescheiden van de Nederduitsch-Geref. kerk, de volkskerk, die 1652 met de volksplanting gesticht was. De woordafleiding is onzeker: a) nevenvorm van dorper (Mnl.), onbeschaafd, lomp mensch; b) van domper, een kwezel; c) van dop,...