Dompen, kantelen
(dompte, heeft gedompt), voor- of achterover kantelen of doen kantelen om een breedte-as : die kar dompt, is van voren te zwaar geladen, slaat over ; de vuurmond dompen, het vooreind van een stuk geschut laten zakken beneden het horizontale vlak ; — (gew.) met het dompen van de week, als de week over de helft is.