Dompelen
(dompelde, heeft gedompeld), I. overg., 1. geheel onder doen gaan in een vloeistof: zijn voeten in het water dompelen; vgl. in-, onderdompelen; 2. (fig.) doen verzinken in, overstelpen met: in diepe slaap gedompeld; in armoede, in schulden gedompeld ; een weduwe, in zware rouw gedompeld; ie...