Wat is de betekenis van Dominicaner?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Dominicaner

bn., Dominicaans, in Dominicaner monnik, Dominicaner non. [Niet als zn.!].

2025-07-25
Germanismen in het Nederlands

Dr. S. Theissen (1978)

Dominicaner

Dominicaner, franciscaner en andere dergelijke afleidingen worden als germanismen (D. ‘Dominikaner, Franziskaner’) beschouwd, indien ze als substantief gebruikt worden: men mag dus wel zeggen ‘een dominicaner monnik’ maar niet ‘een dominicaner' i.p.v. ‘een dominicaan’. Eigenaardig genoeg maakt Van Dal...

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

Dominicaner

bn.: de - orde, e. - monnik.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Dominicaner

bn., beter: dominicaans.

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Dominicaner

DOMINICANER, m. (-s), Dominicaan. Bijvoeglijk in dominicaner monnik, dominicaner non.

2025-07-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)