Ditje en datje
In de uitdr. hij heeft altijd een ditje (of) een datje, d.w.z. altijd heeft hij de eene of andere aanmerking, nu eens dit en dan weer dat. In de middeleeuwen kwam een dat in den zin van eene aanmerking voor [i](Mnl. Wdb.[/i] II, 79); ook in de Prov. Seriosa, 33: Niemanten is sonderdat bij Hooft, Brieven,...