Wat is de betekenis van Deern?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Deern

v. (-en), DEERNE, v. (-n), 1. jonge dochter, vrijster, in gunstige zin, vooral met betr. tot het uiterlijk : een frisse, flinke, gezonde deern ; vgl. boerendeern; 2. in verachtelijke zin, vrouwspersoon, meid: een veile deerne; lichtekooi; vgl. straatdeern.

2025-07-28
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Deern

(nederd.) deerntje, meisje.

2025-07-28
Drentsche spreekwijzen

Dr. J. Bergsma (1906)

deern

(Hoogeveen, Lhee, Anloo) meisje, machien (R.wold, Meppel, Zuidwolde), mèchien (Dwingeloo, Diever, Smilde), main (Hoogeveen, Zuidwolde, R.wold, Nijeveen, Wanneperveen). (Te Holl. Veld is deern − meid, magien − meisje.) Maar het alg. woord is wicht in N.Dr. en ten O. van Lhee. He is bij 't wicht west (Dalen, enz.), bij zijn meisje, vrijster.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Deern

DEERN, v. (-en), DEERNE, v. (-n), jonge dochter, vrijster (dikwijls ook in verachtelijken zin): boerendeern, straatdeern. Deerntje, o. (-s), (gemeenz.) ‘t is een aardig deerntje, een lief bekje.

2025-07-28
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Deern

zie Dochter.

2025-07-28
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Deern

Deern, *-E, v. (-en), jonge dochter, vrijster (thans meest in verachtelijken zin). *-IS, v. gmv. medelijden; - wekken. *-ISWAARD, -IG, bn. (-er, -st).

2025-07-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)