De vleugelen bederven de mier.
[De mieren, zoo mannetjes als wijfjes, verkrijgen, in den tijd van ’t paren, vleugels; alleen de geslachteloozen blijven ongevleugeld. Dus bederven de vleugelen de mier; daar het anders zoo arbeidzame diertje, in den tijd van ‘t paren, geen’ voorraad voor den winter oplegt].