de aap luizen
(19e eeuw) (inf.) lui zijn, lummelen; prullenwerk verrichten. • Den aap luizen, lui zijn, prullewerk verrichten. (L.L. de Bo: West-Vlaamse Idioticon. 1870-1874) • “Den aap luizen", verklaart hij door: lui zijn, prulwerk verrichten. In Vlaanderen en elders : den buit weg kapen, iemands verborgen schat stelen. (Navorscher. Volum...