Coniectŭs
ūs, m. het ergens heen werpen of inwerpen; in ’t bijz., (vijandelijk) worp, schot, telorum coniectu confossus, Nep., intra teli coniectum esse, onder schot zijn, Liv. | overdr., het richten (van de blik enz. op iemd), oculorum (ook in alqm), Cic.