Concresco
crēvi, crētum (3); 1. samengroeien, vand. zich verdikken, stremmen, verstijven, nive pruinaque concrescit aqua, Cic., rigido concrescere rostro (tot een snavel) ora, Ov., concreti sanguine crines, aaneenklevend, Verg.; part. subst. nihil concreti habere, Cic. | verduisteren, concreto lumine, Cic. poët....