Commĭnŭs
adv. handgemeen, man tegen man, van nabij, met de degen in de vuist, en zo comminus ad alqm accedere, iemd op het lijf vallen, Cic., comminus arva insequi, met de hak in de hand bearbeiden, Verg. | overdr., (in vriendschappelijke zin) van aangezicht tot aangezicht, van nabij, persoonlijk.