Chauffer
I. verwarmen, warm maken, verhitten, stoken; klaarstomen, drillen [leerling]; warm aanbevelen, reclame maken voor; chauffer une affaire, iets flink aanpakken, er achterheen zitten; chauffer qn., iem. aanzetten (warm maken); chauffer à blanc (au rouge), wit(rood)gloeiend stoken (maken); II. warm worden; verwarmen, warmte geven; warmlopen; ond...