bult(e)
hoop: over hult en bult (Z.-Dr.); fig. koppel, partij(e), rommel, deel, boel, bõel, possie, veul, hoop: 'n bult menschen; er 'n bult verstand van hebben; 'n bult geminschap (Dwingeloo), gemienschup (Borger, Valte, Zweeloo, Dalen), veel omgang; tegen de bult(en) slaon, steuten of an de bult steuten (Halen, Dalen) − stotteren. Samenstell.: törf bult,...