Brui
m., 1. (veroud.) slag, sloot; 2. de brui van iets geven, het opgeven, laten varen, niet voortzetten; 3. daar hebt gij al de brui, daar is de hele rommel.
Van Dale Uitgevers (1950)
m., 1. (veroud.) slag, sloot; 2. de brui van iets geven, het opgeven, laten varen, niet voortzetten; 3. daar hebt gij al de brui, daar is de hele rommel.
Wiktionary (2019)
brui - Zelfstandignaamwoord 1. ♢ Uitdrukkingen en gezegden ♦ er de brui aan geven ergens mee stoppen omdat er geen verlangen meer is om door te gaan
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)
In de 17de en 18de eeuw komt brui voor als uitroep en vloek en is dan gelijk aan het latere bliksem, duivel enz. Zo is als uiting van schrik, spijt enz. overgeleverd dat is van den brui ‘dat is bedonderd’. Ook den brui! komt voor als uitroep van verontwaardiging in de betekenis ‘wel allemachtig; het is...
M. J. Koenen's (1937)
m. (slag, stoot vero.; Z.-N. gew. brij; in zegsw. met afwisselende bet.): daar ligt (of: is; of: heb je) de hele boel; de brui hebben van, maling hebben aan; ergens de brui van geven, er niet meer mee te doen willen hebben.
Jozef Verschueren (1930)
m. 1. Veroud. slag: een (van de molen) weghebben; iemand een geven; ergens de van geven, er niet meer mee te doen willen hebben; de hebben van iets of iemand, er niets meer van willen weten. 2. boel, rommel: daar heb je al de -; daar ligt of is, staat de -.
Dr. C.H. PH. Meijer (1919)
van ’t ww. bruien (zie d. w.); doch in sommige bet. misschien van een ander ww. bruien, bruiden = broeden, en dan dikwijls gelijk aan bras. Hier schijnt, zooals met derg. krachtwoorden, dikwijls plaats heeft, een verwarring in de bet. te hebben plaats gehad, zoodat het dikwijls moeilijk uit te maken is, met welk woord men eigenl. te doen heef...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (vero.) slag, stoot; (in zegsw. met diverse betekenis) de brui aan iets geven, het opgeven, laten varen, niet voortzetten; de aan (of van) iets hebben, maling hebben aan.
Instituut voor de Nederlandse taal
brui zn. 'rommel; afstand, opgave' categorie: waarschijnlijk substraatwoord Vnnl. Smijt den bruy en den bras al te bersten 'smijt die rommel en rotzooi kapot' [1569; WNT], ick heb den bruy van ... 'ik vertik het verder om' [1642; WNT], den bruij van ... geven 'niets meer mee van doen willen hebben' [1664; WNT],...
J.H. van Dale (1898)
BRUI, m. (veroud.) slag, stoot; — (fig.) ik geef er den brui van, ik bekommer er mij niet om; — daar hebt gij al den brui, daar is de heele rommel.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: