brogem, broger
(1906) (Barg.) kerel; vent. Via Jidd. boocher terug te voeren tot Hebr. 'bachur' (jongeman, vrijer). • Een broocher, dien ik niet knijs. (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • Neme me daar 'n broger bekaan met twintig kassavies in de meeluk! (M.J. Brusse: Het rosse leven en sterven van de Zandstraat. 1912) • Dan stormde Frans m...