braf, blaf
(de), (verouderend) dikke soep van vlees- of visbouillon. Een braf van Tayer of Banannen met gezout of gerookt spek, en een snee brood en Banannen (1792, cit. volgens Enc.NWI 177). Etym.: Vgl. E broth, S/SN brafoe, blafoe = id. Oudste vindpl. van braf H. Schouten 1787 (cit. volgens Lichtveld & V. 183), van blaf Kuhn 1828: 7.