bouder
bouder - Bijvoeglijk naamwoord 1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van boud
Wiktionary (2019)
bouder - Bijvoeglijk naamwoord 1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van boud
Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)
I. pruilen, mokken, kniezen; passen [in ’t dominospel]; ne pas bouder, zich niet onbetuigd laten; bouder à la besogne, tegen het werk opzien; bouder contre son ventre. 1. uit koppigheid niet eten; 2. zich iets voordeligs ontzeggen; II. pruilen tegen, boos zijn op.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: