Bokse(m)
(-s), alleen nog gew., 1. (hist.) wijde broek gelijk zeelieden die dragen; — (gew.) broek; — het is boks en wambuis met die twee, het zijn dikke vrienden; — in de bokse sterven, bij een veiling aan de inzet van enig goed blijven hangen; — voor de (bille)boks krijgen, voor de broek, klappen krijgen...