Bodem
door samentrekking ook BOÖM, BOOM, m. (-s), 1. grondvlak (van binnen of van buiten beschouwd, en ook als stuk) van een vat, van tonnen, manden, kisten, bekers enz.; ieder der ronde sluitstukken van tonnen en vaten die geen afzonderlijk, los deksel hebben; — een bodem in een vat slaan, er in zetten; — een loze, een dubbele bodem, ee...