Wat is de betekenis van bobber?

2025-07-22
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

bobber

(19e eeuw) (Ned-Indië) hospitaal; ziekenverpleger. • En de voeding was berucht. De patiënten kregen voornamelijk pap, boeboer, te eten. Daarom werd het hospitaal ‘de bobber’ genoemd. (Fred Lanzing: Soldaten van smaragd. Mannen, vrouwen en kinderen van het KNIL 1890-1914. 2005) • Bobber (Boeboer) lap, scheld...

2025-07-22
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bobber

m. bobbers, bobbertje (dikkop, dikzak, [goedige] dikkerd; lomperd; Z.-N. mondstuk v. e. klarinet).

2025-07-22
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)