Bloot
I. bn. en bw. (bloter, -st), 1. (met betr. tot het lichaam) zonder bedekking, zonder kleren, onbedekt: blote armen ; in zijn blote hoofd ; op zijn blote benen (voeten) lopen, scherts, op zijn blote bajonetten of strijkijzers; — je zult er mij nog op je blote knieën voor danken, er ten zeerste dankbaar voor zijn ; — ik doe het op mi...