Beter
I. bn. bw., vergr. tr. van goed, 1. van pers., in enig opzicht boven een ander uitmuntend: hij is een beter vakman; — in ’t bijz. in zedelijk opzicht: hij is een beter mens geworden; iemands beter ik; — met betr. tot de gezondheid: minder ziek of wel hersteld (om het eerste van het laatste te onderschei...