Behoren
I. ww. (behoorde, heeft behoord), (in spreektaal vaak horen, zie ook ald.), 1. het eigendom zijn van, toebehoren : die pen behoort (aan) mij; — toekomen : aan hem behoort het recht van benoeming ; 2. vereist worden, nodig zijn : er behoort tot zulk een tverk een grote mate van geduld; daartoe behoort moed ; vand.: passen, betamen: dat behoor...