Begeerlijk
bn. bw. (-er, -st), 1. waard begeerd te worden: een begeerlijke werkkring; — de begeerte opwekkend, verlokkend: begeerlijke goederen: — (bw.) met begeerte: begeerlijk grijpende vingers; 2. (Zuidn.) begerig, gretig; hij is een begeerlijke vent, hij heeft lange vingers, hij steelt.