Wat is de betekenis van AUTOCHTHONEN?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Autochthonen

(<Gr.), m. mv., oorspronkelijke bewoners van een land.

2025-07-23
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Autochthonen

(Gr. autos: zelf, chthoon: aarde; dus: uit de grond zelf geboren), noemt men de oorspronkelijke bewoners van een landstreek.

2025-07-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

autochthonen

m. en v. mv. (Gr. chtoon = aarde: eig. uit de grond zelf geboren, d. i. oorspronkelijke bewoners van een land), ook: aborigines.

2025-07-23
Klassiek handwoordenboekje

M.J Koenen en dr. Van Anrooy (1920)

Autochthonen

zie Aborigines.

2025-07-23
Wink's vreemde woordenboek

dr. Jan Romein (1906)

Autochthonen

de oorspronkelijke bewoners van een land.

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

AUTOCHTHONEN

m. mv. oorspronkelijke bewoners van een land.

2025-07-23
Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Autochthonen

Zie ABOMGINEKS.

2025-07-23
Beknopt kunstwoordenboek

I.M. Calisch (1864)

autochthonen

autochthonen - m. mv. oorspronkelijke bewoners van een land, die uit de aarde zijn voortgekomen

Gerelateerde zoekopdrachten