Wat is de betekenis van Arranger?

2025-07-25
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Arranger

I. ( rangschikken, in orde brengen, afdoen, beklinken; bedisselen, (be)redderen, plooien, opknappen; regelen, inrichten; (in der minne) schikken, bijleggen, beslechten; zetten; une histoire arrangée, afgesproken werk; bien arranger qn., iem. toetakelen, duchtig onder handen nemen; cela m'arrange, dat schikt me, dat lijkt me; II. s&rsquo...