appelteef, appelwijf
(17e eeuw) (scheldw.) vrouw die voortdurend kijft en scheldt; onbeschoft vrouwspersoon. Dit scheldwoord werd reeds opgetekend bij Hooft: ‘ O fortuin, jck acht u niet meer als een appelteef, een vlasteef, een asschevijster’. Vroeger kwamen ook benamingen als hekelteef en visteef voor. Zie ook opmerkingen onder teef*. • Wat rijtme de...